- fühlen
- fühlenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉1 (mee)voelen ⇒ gevoel hebben2 voelen ⇒ tasten, grijpen♦voorbeelden:1 ein fühlendes Herz • een meevoelend, meelevend hartII 〈overgankelijk werkwoord〉1 voelen ⇒ gewaarworden, onderzoeken2 voelen ⇒ ondervinden, (be)merken♦voorbeelden:1 〈informeel〉 alle Knochen fühlen • al zijn botten voelenjemandem den Puls fühlen • iemand de pols voelen2 Achtung, Liebe für jemanden fühlen • achting, liefde voor iemand voelenIII sich fühlen 〈wederkerend werkwoord〉1 zich voelen♦voorbeelden:1 〈informeel〉 der fühlt sich aber! • die voelt zich, heeft een hoge dunk van zichzelf!¶ 〈spreekwoord〉 wer nicht hören will, muss fühlen • wie niet horen wil, moet voelen
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch. 2015.